inhoud    kalender    redaktioneel    nieuwjaarsbrief    koncertberichten    krook    vermont    kolofon

 

LOGOS DUO in VERMONT


deel 4

 

(wat voorafging) (deel 5)

Wat een grap! Eerst zo'n eind stappen om het kruidenierswinkeltje van West Glover te vinden, dat dan ook nog een supersnel postkantoor zal blijken te zijn, om dan, eens terug "thuis", op Charlie Morrows buitenverblijf in Barton, Vermont, op handen en voeten het grasveld rond te snorren, op zoek naar een avondmaal. Na een uurtje speuren, keuren en plukken van eetbare plantjes, kan ik me een levendiger beeld vormen van de dagdagelijkse aktiviteiten van de prehistorische mens. Overleven van vruchtenpluk is niet niets. Ja, jacht en vruchtenpluk somt men meestal in één ademhaling op. Het zal je maar overkomen, dan nog vegetariër te zijn ook. Maar ik kan me voor deze eerste avond verheugen op een fris festijn: de paardenbloemblaadjes zien er behoorlijk lekker en bitter uit.
Bij wijze van dessert klauteren we een eindje bospad op -het is hier behoorlijk steil, want de "mapple syrup" dient vanzelfsprekend doorheen de buisjes die tussen de bomen zijn gespannen, naar beneden te stromen- op zoek naar frambozen en braambessen. Ook een paar op de grond gevonden appels verdwijnen tussen de kiezen. Entoesiast over het succes van onze eerste voedselverzameltocht, nemen we ons voor morgen een grotere expeditie te ondernemen, om Charlie bij zijn aankomst te kunnen vergasten op een extra grote kom zelfvergaard fruit.

Maar o wee, wat een naieve voedselverzamelaars zijn we nog. Dat zal snel genoeg blijken. Na wat muziek geoefend te hebben, doven we bij valavond alle lichten in huis en vatten we post bij de open deur, die uitziet over de rand van het -zo denken we toch- uitgestrekte woud. Wedden dat we straks een of ander dier zien verschijnen. O.k., ik denk wel aan eekhoorns en herten, wasbeertjes en elanden, maar bruintje de beer speelt vooraan in mijn gedachten. Groot is dan ook mijn teleurstelling, wanneer het stil, muisstil en totaal desolaat is en blijft. Alles en iedereen is blijkbaar reeds lang in een diepe slaap verzonken. Mochten we jagers op de uitkijk zijn geweest, dan hadden we het morgen met bijvoorbeeld regenwormen moeten stellen, bij gebrek aan beters… Nu, geen nood. Wij eten toch geen vlees en de volgende dag verschijnt vast die grote beer. Godfried-Willem pest me nu al, dat ik daarvoor wellicht beter naar de sterren kan kijken, dan naar het woud. Maar ik blijf overtuigd. Morgen hebben we vast ook als kijkjagers meer succes.

Eerst slapen we een verkwikkende nacht lang. Het buitenleven heeft ons vlug het tijdsverschil met Europa doen vergeten. 's Morgens vroeg voelen we ons monter en opgetogen. In mijn halfslaap zag ik alle dieren parmantig onder het venster defileren.
Kort na het ontbijt gaat de telefoon over en hoor ik een vriendelijke stem, die zich aankondigt als Christine, met de vraag of we het nodig vinden om een lift tot in Barton-dorp te krijgen, teneinde inkopen te kunnen doen. "Oh no, not necessary. Thanks a lot", hoor ik mezelf vol vastberadenheid zeggen. Een archeoloog als ik, die zo lang de prehistorie heeft bestudeerd, geeft zich niet zonder slag of stoot reeds na éénenkele dag voedselverzamelen gewonnen.
Vol goede moed trekken Godfried en ik er terug op uit. Ik heb een plek ontdekt met enkele appelbomen. De grond ligt bezaaid met afgevallen vruchten. Het lijkt wel een aards paradijs. De grote pot die ik heb meegenomen, vullen we tot de rand. "Zijn die appels niet onrijp", vraagt Godfried een tikkeltje bekommerd. "Ah wat zou dat", werp ik tegen, "die groene knikkervruchten zullen vast wel tot moes te koken zijn".

Eens terug van onze lange tocht, zal het een eerste misrekening blijken, want keihard, citroenzuur en op slag bruin verkleurend zijn weinig lovende epitheta, zelfs niet wanneer het over stooffruit gaat. We kieperen de ganse boel maar bij de rand van het grasveld weg. Wie weet komen de dieren hier straks heen, aangelokt door de scherpe geur van de opengesneden vruchten.
Plots roept Godfried: "Kom kijken, kom kijken". Ik snel naar hem toe. Hij staat voorovergebogen bij de rand van het kronkelende pad. "Een slang, een slang", sist hij. Maar ik zie alleen maar wortelstronken en niets wat ook maar een teken van leven geeft. "Het was een slang, ik weet het zeker." Verwoed staat hij onder de bladeren te poken en ik maan hem instinktief tot wat meer voorzichtigheid aan. Springen die beestjes niet plots te voorschijn en stel je voor, een slangenbeet. Dan kunnen we onze koncerten straks wel vergeten.

Maar binnenshuis wacht ons nog een andere verrassing. Als achteloze beginnende vruchtenplukkers waanden we ons alleen op de aardbol en hadden niet door dat wij, mensen, vanzelfsprekend niet de enige wezens zijn die van een moeizaam bijeengesprokkelde oogst willen leven. Groot is dan ook onze verbijstering wanneer we een dikke, zwarte kolonne miertjes ijverig op en af zien trekken vanuit een reet tussen twee tegels, over het vloerkleed via de keukenkastdeur, over het elektrisch fornuis tot helemaal in onze kom frambozen. Ik slaak een kreet en Godfried, die is achtergebleven en blijkbaar nog steeds op slangenjacht is, komt aangehold. Wassen en nog eens wassen is de enige oplossing. Na een zevental keer overvloedig spoelen hebben we een paar honderd moorden op ons geweten en sluiten we de bessen veilig op in de ijskast. Voila, zo hebben we weer eens een lesje geleerd.

In de loop van de namiddag dringen we diep het woud binnen en merken we hoe het netwerk van plastiekbuisjes voor de ahornsiroopproduktie onverpoosd naar alle richtingen verder uitdeit. Hier en daar vergt het wel een dringend onderhoud, want wind en eekhoorntjes, maar ook omgevallen bomen hebben heel wat averij aangericht. Het bospad is onmerkbaar smaller geworden en stilaan moeten we ons bij tussenpozen een weg banen tussen hoog opgeschoten struikgewas. Als stadsmens begint het zo stilaan toch wat in me te knagen. Hier komt vast nooit een levende mensenziel langs, wanneer het geen "maple sugar season" is. Maar ook dat is buiten de waard gerekend. Eensklaps worden we opgeschrikt door vaag motorgeronk. Ja hoor, daar in de verte is een zwaar voertuig gestart. We houden de adem gespannen in en besluiten tesamen op onze stappen terug te lopen. Wat een hoeveelheid voetstappen hebben we toch achtergelaten. Kijk eens, hier zijn ook sporen van een tweehoevige. En daar van een hond. Wat spijtig dat ik nooit spoorzoeken heb geleerd. Het overkomt me wel vaker op koncertreis of bij een of andere Logos-aktiviteit, dat ik eensklaps het nut van een jeugdbeweging inzie. Neem nu het vastsjorren van de muziekautomaten in een vrachtwagen… had ik maar al die speciale knopen geleerd, om handig met touwen overweg te kunnen. En kijk nu eens. Mocht ik spoorzoeken kennen, dan had ik misschien reeds lang een beer achterna kunnen zitten. Nu, gelukkig moeten we zoals gezegd niet van de jacht overleven. Traag maar zeker wordt het pad weer breder. We kunnen ons er niet van weerhouden toch hier en daar nog wat vruchten te snoepen. Soms slaan we een zijpad in en dwalen we zo een flink stuk af. De meeste zijpaden zijn danig verwilderd en na een paar honderd meter - hier zullen het wel yards of miles zijn - kwasi onbetreedbaar. Maar we vallen van de ene verrassing in de andere. Het motorgeronk is gestaag aangezwollen en terug bij de rand van het woud genaderd, merken we een grote bulldozer die omgehakte bomen versleept. Een nieuw zijpad links voert ons weg van het lawaai, maar brengt ons nu bizar genoeg bij een uitgestrekte weide. Hier schiet Godfried-Willem eensklaps in een haast onbedaarlijke lach. Ik staar hem verbaasd aan en informeer wat er hem bezielt.
"Wel", brengt hij al proestend uit, "herinner je je hoe we gisterennacht vanuit het huis naar die bomen aan de rand van het grasveld staarden, in de vaste overtuiging wild uit het duistere woud te zullen zien verschijnen? Heb je deze weide hier al eens bekeken. Kijk ginder eens. Daar, dat zijn de bomen achter Charlie's huis. Je kan ervan op aan dat er maar een smal strookje bos tussen deze weide en zijn tuin loopt en dat al die ahornen daarenboven doorboord zijn en met elkaar verbonden door sapbuisjes. Ik geloof niet dat daar ook maar eenenkel hert, laat staan een beer ooit doorheen zou lopen. Je kan net zo goed in het achtertuintje van de Kongostraat op een leeuw zitten wachten."
Hij giert het uit en ik sta wat beteuterd rond te kijken. "Bah, je hebt nog gelijk ook", moet ik ontgoocheld toegeven. "Ik voel me potsierlijk met al dat berengedoe. Kom laten we maar teruglopen."

De bulldozer heeft ondertussen het middenbos ingepalmd en we haasten ons uit de voeten. De bestuurder knikt heel even en koncentreert zich vervolgens weer op zijn werk. Wanneer we aan de rand van het bos bij de nieuwe "sugarbarn" zijn teruggekeerd, merken we dat de open plek rond het gebouwtje eensklaps een flink stuk groter is geworden. Straks is de kaalslag vast ook vanuit de woonkamer van Charlie's buitenverblijf merkbaar. Vreemd is dat. Waarom zou hij tot zoiets opdracht hebben gegeven? Misschien wil hij de "maple sugar business" uitbreiden. Misschien komt er nog een tweede oven bij. In ieder geval lijkt dit niet meer op gewoon bosonderhoud. Straks wanneer hij toekomt, zullen we wel meer vernemen.
Maar naarmate de uren verstrijken, bekruipt me het vage voorgevoel dat Charlie vandaag niet zal komen opdagen. En ja hoor: rond tweeëntwintig uur gaat de telefoon en vertelt de ons zo goed bekende stem, dat hij nog maar pas uit New York kon vertrekken. "Don't wait for me", voegt hij er veelbetekenend aan toe. "Perhaps I'll stay somewhere in a motel. Depends how tired I'll get" O, daar staat onze kom bosbessen in de ijskast te staan. Na zo'n intensieve spoelbeurten blijven die vast niet lang eetbaar. Grapjassend vertel ik Charlie over ons wedervaren als kandidaat "prehistorische jagers" en we lachen hartelijk.
Geen uitgebreid dineetje vanavond. Dan nog maar een fikse avondwandeling maken, weg van het huis. Je weet maar nooit dat we toch ergens een dier kunnen bespeuren. En wie kronkelt daar parmantig juist voor onze voeten? De slang. Wat een mooie bruine ruitjes op zijn rug. Maar veel tijd voor aandachtige observatie is ons niet gegund. Als slingerend van links naar rechts schuift ze geruisloos weg, een platgeduwd spoor grassprietjes achter zich latend. Morgen ga ik in ieder geval met minder nonchalance op veldslajacht. Vergeet het maar, zomaar op handen en voeten doorheen dat gras kruipen. Gelukkig studeerden we voldoende muziek en hoeven we niet als voedselverzamelaars door het leven. Dat beroep hou ik zo stilaan voor bekeken.

(deel 5)                    M.D.