Moniek Darge op studiereis
naar Zuid-India (deel 3)
De Toda-etnie:
Sinds iets na het midden van de 19de eeuw is er vanuit de etnografie min of meer ernstige interesse ontstaan voor het Indische Toda-volk. Deze minderheidsgroep leeft in het Nilgiri-gebergte (de blauwe bergen) van Zuid-India en zij waren destijds slechts met een 700-tal. Vandaag de dag telt de etnie ongeveer 1700 leden. Door de enen werd de stam vroeger opgehemeld als bestaande uit utopische paradijsbewoners, andere, meer recente bronnen, spreken dan weer van een uiterst patriarchale maatschappij, waarin totaal geen belang wordt gehecht aan wat vrouwen willen.
We waren dan ook zeer nieuwsgierig deze mensen in levende lijve te kunnen ontmoeten, hoewel we ook enige reserve voelden, omdat wijzelf met zo'n relatief grote groep van 16 deelnemers reisden. Vooral toen onze kraakwitte bus op de bestofte zandweg halt hield bij de kleine huisjes, keerde mijn maag uit oprechte gêne, maar de ongekunsteldheid en onbeschrijfelijke gastvrijheid van de Toda stelden ons vlug op ons gemak. Ook waren de Toda-vrouwen er duidelijk op uit ons zo vlug mogelijk hun borduurwerk te tonen en aan te prijzen, vanzelfsprekend in de hoop op een goede verkoop, wat mijn skrupules deed afnemen. Een piepjong meisje met prachtig, fonkelende ogen fungeerde als tolk en uit haar ganse houding bleek duidelijk hoe zelfverzekerd ze was, haar missie tot een goed einde te brengen. Iets waar ze ook wonderwel in slaagde tot ieders opluchting.
De Toda leven in uiterst kleine dorpsgemeenschappen met slechts een drie tot zeven woningen samen en geloven dat iedereen van die entiteit ook familie van elkaar is. Dat zou overigens best kunnen, want tot voor kort kenden zij, door een gebrek aan vrouwen, polyandrie, waarbij een vrouw huwde met niet één man, maar tevens vrouw werd van alle broers. Reeds van bij de geboorte werd het huwelijk vastgelegd door de ouders. Er bestond ook iets wat men in de 19de eeuw romantisch als vrije liefde omschreef, omdat men nooit zeker kon zijn wie de biologische vader van een kind was. De meisjes worden nog steeds op zeer jonge leeftijd naar hun echtgenoot -die ook nog maar amper geen jongetje meer is- gestuurd en ze krijgen reeds heel jong kinderen.
Niemand loopt school. Mannen houden zich bezig met de buffelteelt en vrouwen borduren, en zoals de grootmoeders zeggen: “vrouwen zitten in de zon, zingen en dansen.” Andere elementen die bijdroegen tot de idyllische reputatie van de Toda is het feit dat zij geen wapens bezitten, noch aanvals- noch verdedigingswapens, dat zij absolute vegetariërs zijn en ook geen grondeigendom kennen. Bij disputen komt een raad van oude wijzen bij elkaar die een vreedzame oplossing voor de konflikten bedenkt en oplegt. De Toda kennen verder ook geen jacht en leven uitsluitend van het kweken van buffels, die zij als heilige dieren beschouwen. Zij leven dan ook in absolute harmonie met hun omgeving. Als voedsel gebruiken zij zuivelprodukten van hun buffels, honing en granen die ze van naburige volkeren bekomen, aan wie ze een deel van hun gronden afstaan om deze door hen te laten verbouwen.
Iedere leefgemeenschap bezit een 12-tal buffels en de Toda-religie draait volledig rond deze heilige dieren, die vrij rondlopen en die naast de honden, de enige aanvaarde dierlijke gezellen van de Toda zijn. Alle andere dieren worden als onrein aanzien. De scheppingslegende vertelt tenandere dat een moedergodin een hele reeks buffels schiep en aan de staart van de laatste buffel hing een Toda.
De eerste Toda-vrouw zou raar genoeg ook afkomstig zijn uit de rib van een Toda-man. Iedere grote levensgebeurtenis gaat met rituelen rond de buffels gepaard en er worden tussen Toda ook buffels ten geschenke gegeven of geruild. Het gaat zo ver dat de buffels ook in een soort heiligdom leven naast de centrale tempel. De plek is een mooi Toda-huis waardig. De buffels lopen het grootste deel van de dag vrij rond, zonder enige omheining of zo, wat tenandere in India voor omzeggens alle vee en andere neerhofdieren opgaat. De Toda-priesters worden toepasselijk “de Melkmannen” genoemd. Mannen nemen vaak een beurtrol en blijven dan minimaal één jaar Melkman. Dan moeten ze in celibaat leven en mogen op bepaalde dagen niet benaderd of toegesproken worden. Vrouwen mogen sowieso niet in de buurt van de grote tempel komen, waar de Melkman woont.
Hij mag ook geen stroom, rivier of beek via een brug oversteken, maar moet of door het water waden of zwemmen, om aan de overkant te raken. Sommige bronnen spreken over dit voorschrift als geldig voor alle etnie-leden. Doch niemand heeft ons dit kunnen bevestigen. De Melkman die niet in het dorp mag komen, woont in een kegelvormige tempel met cirkelvormig grondplan. Het geheel is volledig uit lange stokken, hout en plantenbladeren opgetrokken. De vierkante deuropening zit heel laag tegen de grond. Men kan slechts door diep te buigen binnen of buiten raken. Het gebouw ligt, zoals alle Toda-bouwwerken in een relatief diepe put en wordt omringd door een stenen muurtje. Een eindje verderop staat een 2de tempel die een rechthoekig grondplan heeft en in halve tonvorm is opgetrokken, ook volledig uit planten en stokken gemaakt.
De vierkante deur is identiek als deze van de kegelvormige tempel en wordt geflankeerd door grotendeels geometrische gevelschilderingen. Vroeger hadden alle Toda-huizen deze vorm en versiering, maar nu heeft het “gewone stenen huis” zijn intrede gedaan.
Alleen de put en de muurtjes hebben wel stand gehouden. De huismuren zijn nu in fleurige kleuren, zoals verschillende tinten blauw en groen, geschilderd en kontrasteren sterk met de geborduurde Toda-kledij, die steevast in rood en zwart (soms met een kleine toets blauw) is uitgevoerd op een witte ondergrond. Ook deze motieven zijn geometrisch. Op de grote poncho's die om het lichaam worden gewikkeld, worden de banden zwart borduurwerk vakkundig opengesneden, zodat een soort zachte donslaag ontstaat rondom de rode tekeningen. Prachtig harmonieert deze excentrieke kleding met de pijpekrullen van de vrouwen, die voortdurend met de hand die krullen in vorm houden. Zelfs het grijze haar van de oude vrouwen is fraai gekruld. Een langdurige bezigheid die achteloos en met een oeverloos geduld wordt uitgevoerd, net zoals het met de hand karnen van de melk, wat een mannenaktiviteit is.
Op de weide tussen woningen en tempels grazen de buffels met hun imposant ver uitstaande hoorns vreedzaam rondom een stenen heuveltje met grote mast. Ik vraag het tolk-meisje of dit soms een stoepa voor Boeddha is, of ook een soort tempel. Ze lacht haar mooie witte tanden bloot. “No”, antwoordt ze resoluut, “we dance around it, whilest we are singing.”
De avond valt met een betoverend rode hemel. Tijd om de Toda te verlaten. Voor hoelang leven hun tradities en gezangen nog zo onaangeroerd verder, is de vraag die op onze lippen ligt. Wie een glimp wil opvangen van de Toda-dansen, hun liederen wil beluisteren en hun uitzonderlijke buffels wil zien, kan een uittreksel bekijken van Louis Malle's film L' Inde Fantôme (1969) door te surfen naar www.youtube.com/watch?v=0GfejIxtDfw.
(wordt vervolgd)
Moniek Darge
En Avant Mars
Op vrijdag 4 maart vindt de tweede editie plaats van het muziekfestival 'Voorwaarts Maart/En Avant Mars'. Het wordt net als vorig jaar een avond vol kreaties van Vlaamse komponisten en gaat door in de koncertzaal van de Bijloke, Jozef Kluyskensstraat 2, 9000 Gent.
Om 19u30 is het de beurt aan de rubriek Noisy Airs en daarvoor werd aan vier Gentse komponisten - waaronder Sebastian Bradt - gevraagd om een 'song' binnen een cyclus aan te leveren. Zijn bijdrage heet Phantom Noise en wordt vertolkt door sopraan Lieselot de Wilde en pianist Marc Masson.
De komponisten werden tevens verzocht elk hun eigen visuals te verzorgen. Daarvoor werd beroep gedaan op grafisch ontwerper en Logos-medewerker Peter Van Lancker. Het eindresultaat laat zich nog het best omschrijven als een stilistische mengelmoes van dokumentaireachtige beelden uit de Golfoorlog, tipografische effekten en impressies van het mytische Babylon. Maar laat net dát u warm maken.
Vlaanderen heeft nood
aan een nieuwe vlag!
U kent ze natuurlijk wel, de leeuwevlag. Door de Belgicisten steeds voorzien van enkele vleugjes rood (ter herinnering aan de afgehakte handjes in Kongo), voor de die-hard Vlaamsnationalisten steevast geel-zwart. Maar die heraldische leeuw... dat slaat toch nergens op. Ze zullen hem niet temmen, die fiere Vlaamse leeuw... met kluisters en geschreeuw. Pure romantiek die alleen kwalijke herinneringen oproept aan Conscience, Rodenbach, Benoit, Tinel, Van Hoof, Veremans... Bovendien besmet met heel wat rechts gedachtengoed.
Ooit werd die door een door Jan Hoet gesteunde kunstenaar door een poedel vervangen, grappig, maar een echt alternatief was dat toch ook weer niet. Europa heeft inmiddels de natiestaat tot een anakronisme gemaakt en de tijd van het Europa der regios is onomkeerbaar aangebroken.
Of Vlaanderen daarin een regio kan of moet zijn is een open vraag. Wanneer we immers de gemeenschappelijke taal als kriterium gebruiken, horen we duidelijk eerder bij de Nederlanden. Voorlopig echter is er een duidelijk streven naar Vlaamse zelfbeschikking en om dat van zijn stigmas te ontdoen, blijven we met de vraag naar een nieuw symbool, een vlag... We hebben ons dan maar zelf aan het werk gezet en kwamen met een geheel nieuw ontwerp. Wellicht de origineelste vlag ter wereld: een transparante vlag. Eenvoudig en goedkoop te maken uit polyethyleen of het sterkere mylar. Volledig doorkijk, een simbool voor een wenselijke samenleving.
Godfried-Willem Raes