dr.Godfried-Willem Raes
Kursus Experimentele Muziek:
Boekdeel 6: Mixed-Media en Performance
Hogeschool Gent : Departement Muziek & Drama
6310:
FILM
De film als audio-visueel medium bij uitstek, is een van de
eerste media die in aanmerking kan komen voor het bedrijven van mixed-media.
Maar, vooraleer hier de experimenteel gerichte mixed-media toepassingen aan
te snijden, lijkt het me nuttig eerst een en ander te zeggen over zuiver funktioneel
gebruik van klank bij film, en meer bepaald bij animatiefilm.
1. Filmsonorisatie
Lezing in het kader van het Projekt Hedendaagse Muziek 05.02.1990
- 12u-13u30
Voorbeeldmateriaal:
Animatiefilmpjes :
- Pietje Rood 1-4 (- Gerda Verheeke)
- Die Geisterbahn (- Raimund Krumme)
Bedenkingen en stellingen:
- Animatiefilm is bij definitie een karikatuur van de realiteit:
het is getekende werkelijkheid en daardoor sterk gemedieerd.
Omdat het tekenproces zo arbeidsintensief is, is de koncentratie
op het wezenlijke van beeld en beweging van het grootste belang. Animatiefilm
is dan ook in wezen essentialistisch.
Klassieke - en in ruimere zin opgevat ook experimentele - animatiefilm
vertrekt steeds van een scenario, een 'verhaaltje'. Goede animatiefilms - en
dit is uiteraard een waardeoordeel- vertellen dit verhaal zonder daarbij van
het woord gebruik te maken. De tekeningen moeten het verhaal vertellen, niet
de tekst. Dit is eigen aan het filmmedium, maar komt nergens zo sterk tot uiting
als in de animatiefilm.
Konsekwentie voor de taak van de komponist/sonorisator:
Om tot een 'homogeen' kunstwerk te komen dienen de mediale
eigenschappen van de animatiefilm ook in het klankspoor terug te vinden te zijn.
De soundtrack dient net zoals het beeld-verhaal, dit verhaal te vertellen. Een
goed vertrekpunt is, de soundtrack op te vatten als een luisterspel. De klank
dient dan, toch minstens voor zijn eigen schepper, afzonderlijk beluisterd,
het verhaal te vertellen. De 'dramatische' momenten en de overgangen ertussen
dienen duidelijk tot uiting te komen zelfs zonder ondersteuning door het beeld.
Muziek en geluiden zijn essentieel bij animatiefilm. Men kan
zelfs rustig stellen dat zonder soundtrack afgespeeld, het verhaaltje door de
toeschouwer nauwelijks te volgen is.
Rekening houdend met het volkomen synthetische van het beeld
ligt het dan ook voor de hand synthetische klank te gebruiken, zeker voor de
'bruitage', maar in tweede orde beslist ook voor de muziek.
Zoals op het pikturale vlak de story met de expressieve inkleuring,
een onlosmakelijk geheel vormt, dient dit ook in het klankverhaal te worden
doorgetrokken. Daarom mag geen echte scheiding worden gemaakt tussen bruitage
enerzijds en filmmuziek anderzijds. Het karakter van het sonoor materiaal voor
beide funkties dient dan ook hetzelfde te zijn.
Hoewel dit niet de exklusief enige mogelijkheid is, ligt het
voor de hand bij de sonorisatie van karikaturale film ook karikaturale en synthetische
klanken te gebruiken: elektronische muziek ligt hier dan ook voor de hand.
Meer nog, de te gebruiken klanken, geluiden en muziekfragmenten
dienen van eenzelfde ambachtelijkheid te getuigen als het beeldmateriaal. Daarom
is het gebruik van standaard elektronische muziekapparatuur onbevredigend en
leidt het meestal tot kitscherige effekten. Kommerciele elektronische apparatuur
wordt immers veelal gemaakt om bestaande instrumenten te imiteren. Het is veel
beter van de nodige geluiden eerst een essentialisering te maken en deze desnoods
via speciaal daarvoor te maken apparatuur vervolgens samen te stellen.
Anno 1990 hoeft men echter niet langer in elektronika beslagen
te zijn en bovendien goed met de soldeerbout uit de voeten te kunnen, maar kan
het ook wel via software en komputer. Maar, ook in dit geval dienen we de software
voor de klanksyntheze bij voorkeur geheel zelf aan te maken.
Naast zuiver elektronisch materiaal, kan echter ook wel akoestisch
of elektroakoestisch materiaal worden gebruikt .
De daarvoor nodige apparatuur is primitief en door iedereen
met een minimale handigheid - iets wat trouwens sowieso noodzakelijk is voor
het maken van (animatie-)filmmuziek - zelf in elkaar te knutselen.
De konsekwenties van deze stellingen en opties inzake eenheid
van sonorisatie en bruitage in animatiefilm liggen niet in de eerste plaats
op het vlak van de te gebruiken muzikale stijl. Wat dat betreft zijn er heel
wat mogelijkheden inzake estetiek. Tonaal kan net zogoed als a-tonaal, klankkleur-
werk evengoed als minimal. Door het te gebruiken klankmateriaal echter, zal
welke stijl men ook wil gebruiken, het rezultaat steeds een min of meer experimenteel
karakter hebben.
Niets werkt mijns inziens zo kitscherig dan animatiefilm voorzien
van echte natuurgeluiden, normale stemmen, realistische motor en stadsgeluiden,
symfonische of rock-muziek...
2. EXPERIMENTELE FILM
Animatiefilm in de zin zoals hiervoor behandeld heeft niets
te maken met wat men experimentele film kan noemen. Experimentele animatiefilms
zijn weliswaar goed mogelijk en er werd heel wat op dit gebied geproduceerd
(Norman McLaren, Josef Anton Riedl, Richard Lerman, Mauricio Kagel, Stan Brackage
Carles Santos, o.a.), maar stellen op nog veel stringenter manier het probleem
van de sonorisatie. Mijns inziens dient de muziek en/of sonorisatie hier a fortiori
experimenteel te zijn. Wat materiaal betreft echter, bestaat hier dan weer een
veel grotere vrijheid.
Makers van dergelijke films zullen echter in de praktijk ofwel
ook zelf het klankspoor maken, ofwel daarvoor beroep doen op werkelijk experimentele
musici en komponisten uit hun omgeving. In deze sektor wordt ook vaak gewerkt
met live musici, wat dan de filmvoorstelling tot een minder kommercieel-konsumptief
gebeuren maakt, en het dichter doet staan bij het koncert als sociaal-ritueel
gebeuren.
Voorbeelden : Gavin BRYARS / Stephen DVOSKIN
"Jesus Blood Never Failed me yet..."
Phill NIBLOCK
"Labrador" "Hong Kong"
Richard LERMAN
Stan BRACKAGE
Logos-duo : ' Arbeidslust'
Mauricio KAGEL " Beethoven Von"
" Antithese "
De laatste jaren is de produktie op het vlak van experimentele
en mixed-media film duidelijk sterk verminderd. Dit heeft enerzijds veel te
maken met de sterk gestegen kostprijs van de produktie zelf (vooral wanneer
daarvoor het 16mm formaat wordt gebruikt) en anderzijds met de opkomst van de
video.
Het zou echter foutief zien de video -in zijn huidige technische
toestand- als een opvolger, laat staan vervanger, voor de film te zien. De technische
mogelijkheden van beide media zijn grondig verschillend, evenals hun technische
kwaliteit en hun sociologische distributiemogelijkheden.
Aan video zullen we daarom verder afzonderlijk aandacht besteden.
Enkele technische tips...
De 'schone theorie' wil dat de muziek gemaakt wordt bij de
eerste faze na het uitschrijven van het scenario van de film. In de praktijk
van de animatiefilmerij echter, ontstaat de vraag naar en behoefte aan muziek
en klank pas nadat de film reeds is geschoten en al dan niet volledig gemonteerd.
In dit geval kan de muziekmaker niet anders dan de film ettelijke
keren bekijken en sfeerindrukken, klankbehoeften ... optekenen. Wanneer een
scenario met strikte en bij de montage aangehouden timing voorhanden is ( in
de praktijk dus welhaast nooit het geval...), kan hij zich daarop steunen voor
het maken van de geluiden en de muziek. Is dat niet het geval, dan dient hij
een klankscenario zelf uit te werken. Een methode die daarbij kan worden gebruikt
en die ikzelf vaak heb toegepast, is het op de montagetafel aanmaken van een
'dummy' timing tape. Hiervoor kan film ('chutes') of perfo- afval worden gebruikt.
Met een vetpotlood kunnen daar synchroon met de film allerlei codes en merktekens
op worden aangebracht. Deze band kan dan naar huis meegenomen worden en alle
beeldritmiek kan ervan worden afgelezen. Bedenk dat film loopt aan 24 beelden
per sekonde (voor TV is dat echter 25 beelden per sekonde). Een grotere precisie
dan 1 beeld is dan ook niet alleen overbodig maar ook ridikuul. Er gebeurt immers
niks tussen twee beelden in. Elk beeldje - 1/24ste sekonde dus- komt overeen
met 1 perforatie in de band of film. Het is met deze werkwijze dan ook volledig
onnodig kronometers te gebruiken.
Gebruik makend van deze gegevens worden dan de geluiden gemaakt
en de muziek uitgewerkt. Het rezultaat wordt op gewone professionele magneetband
op 38cm/s opgenomen. Deze opname dient nog helemaal niet het klankspoor weer
te geven. Hij bevat niets meer dan alle te gebruiken klankmateriaal. Stukken
die in de film simultaan dienen voor te komen, worden na elkaar opgenomen en
in geen geval op voorhand reeds gemengd. Deze klankband is dan ook in de praktijk
tot 10 keer langer dan de film waarvoor hij is bestemd.
De muziekmaker bezorgt zijn klankband (tegenwoordig kan dat
ook een digitale DAT-tape zijn) aan de filmmaker, die hem op perfoband laat
kopieren.
Het samenbrengen van beeld en geluid gebeurt in twee opeenvolgende
stappen die resp. 'montage' en 'mixage' worden genoemd.
De montage geschiedt aan de montagetafel. Dit toestel heeft
vier parallel lopende plateaus. Een ervan dient uitsluitend voor de film zelf
en is verbonden met een optische 'visioneuze' met scherm. De andere drie plateaus
dienen uitsluitend voor het monter en van de klankbanden. Deze klankbanden (
meestal 3 , hoewel er ook montagetafels bestaan met tot 8 simultane klankkanalen)
zijn opgenomen op speciale geperforeerde magneetband. ('Perfo' genoemd in het
vakjargon). Dankzij deze perforaties kunnen beeld en klank dus op perfekt synchrone
wijze gemonteerd worden. De verschillende spoelen maken het mogelijk overlappingen
van geluiden te realiseren. De bruitage-banden, wanneer deze beeldsynchroon
dienen te zijn, moeten strikt monofoon worden gehouden. Per geluiden-stem is
een afzonderlijke band nodig. Een band wordt voorbehouden voor de muziek of
de klanksfeer.
De banden worden bij voorkeur opgenomen op 0dB. De dinamiek
dient tot het uiterste gereduceerd te worden. Immers, het regelen van de onderlinge
sterkteverhoudingen tussen de diverse banden geschiedt pas tijdens de eindmixage.
Ook het toevoegen van galm en dergelijke klankeffekten gebeurt bij voorkeur
slechts bij dit finaal werkstadium. Het is dan ook sterk aanbevolen bij de montage
en vooral bij de eindmixage als muziekmaker persoonlijk aanwezig te zijn.
De muziekmaker heeft nogal wat fantasie nodig bij het montagewerk:
niet alleen is de klankweergave op de meeste montagetafels erbarmelijk, maar
bovendien dient hij er steeds alle dynamische plans bij te denken. Ook dient
hij terdege rekening te houden met de nogal erbarmelijke kwaliteit van optisch
geluid op 16mm films. Een dynamisch bereik van 20dB is zowat het beste wat haalbaar
moet worden geacht. Dit komt overeen met een sterkteverhouding van 1:10.
Na de eind-mixage volgt normaal gezien alleen nog de aanmaak
van de moederkopij (meestal in kleurnegatief) voorzien van een optisch klankspoor.
Vanaf deze moederkopij worden dan alle voor vertoning bedoelde films fotografisch
gekopieerd.
P.S.: deze beschrijving is geenszins volledig: magneetspoor,
direct-positive, negatief montage, fotografisch werk, kleurselekties,
SMPTE-tijdkode ... kwamen niet aan de orde. Dit is dan ook niet meer
dan een eerste kontaktname. Je moet het gewoon eens in de praktijk volledig
meemaken. Een verwittiging is hier echter op zijn plaats: er kruipt
onnoemelijk veel meer tijd in dan je je ook maar kan voorstellen...
Filedate: [900205]